zaterdag 22 januari 2011

De crisis van 1931 voor Christus


Het jaar is 1931 voor Christus (bijna 4000 jaar geleden dus). Het is crisis. De door bijna iedereen zo gewaardeerde levensstijl van de voorgaande jaren lijkt definitief te gaan verdwijnen. Nog maar een paar jaar geleden kon bijna iedereen zijn volledige leven wijden aan het zichzelf plezieren. Bijna niemand hoefde te werken. Er was altijd genoeg.

Maar nu leeft de wereld in schaarste en verwarring. Oplossingen lijken vrijwel niet te bedenken. Hoe is dit zo gekomen?

Een paar eeuwen eerder maakte de kennis van productietechnieken het mogelijk om steeds efficiënter te gaan produceren. Voorheen moest iedereen werken omdat iedereen ongeveer evenveel consumeerde als hij kon produceren. Maar dankzij die nieuwe technieken kon er nu veel meer geproduceerd worden. En dat betekende dat er dus minder gewerkt hoefde te worden. En de technieken verfijnden verder, en zo hoefde er nog minder gewerkt te worden.

Zo’n 150 jaar geleden (dus rond 2081 voor Christus) drong het besef door dat nog maar één op de honderd mensen hoefde te werken om in ieders behoeften te voorzien. En dus konden 99 van de honderd mensen iets anders met hun leven gaan doen dan werken. De handigste werkers werden door de massa gedwongen om het werk doen, en de massa kon zich gaan bezighouden met plezier maken. De maatschappij bestond uit een dominante massa, en een kleine werkende onderklasse van slaven.

En de massa vermaakte zich. Iedereen kon zich vol overgave wentelen in hedonisme. Eten en drinken waren, naast deelnemen aan de talrijke orgieën, de belangrijkste dagvulling voor de massa. Niemand hoefde ergens anders aan te denken. We hebben het paradijs hervonden, was de gangbare gedachte. En ook de slaven zouden daar graag van genieten. Maar zij moesten keihard werken om de massa te voorzien in hun behoeften. De enige manier om zich van het slavenschap te bevrijden, was efficiënter werken. Immers, hoe efficiënter het werk, hoe minder slaven er nodig waren. De slaven werden daardoor meesters in het bedenken van intelligente oplossingen. Het gaf ze uitzicht op vrijheid, en een rijk leven.

Maar nu is het dus crisis. De slaven pikten het niet langer, en hebben de productie stopgezet. Ze waren al eens eerder in opstand gekomen, maar toen maakten ze geen schijn van kans. Die kleine onderklasse werd door de massa direct weer op haar plaats teruggeslagen. Maar nu lijken ze te volharden. Ze geven niet op, en hoe er ook geslagen wordt, ze weigeren te produceren. En nu is er dus een enorme schaarste ontstaan, en beginnen de eerste mensen al van de honger te sterven.

Om het tij te keren hebben veel mensen zich aangediend als vrijwilliger om, zolang de crisis duurt, dan maar even het werk van de slaven over te nemen. Maar alle kennis van de productietechnieken ligt bij de slaven, dus de vrijwilligers hebben geen idee hoe het allemaal werkt. En de slaven weigeren de kennis te delen. De toestand lijkt uitzichtloos.

We maken nu een stap in de tijd, en gaan naar het jaar 931 voor Christus. Duizend jaar verder dus. In die afgelopen duizend jaar is er veel (zo niet alles) veranderd. Na de crisis zag de wereld er heel anders uit. De overheersende massa kwam door die crisis tot het besef dat hun hedonisme en zelfzuchtigheid ervoor gezorgd hadden dat ze alle kennis was kwijtgeraakt. De massa had zich al generaties lang met niets anders bezighouden dan eten, drinken en feesten. Alle kennis was bij de slaven terecht gekomen. De crisis leidde tot het besef dat het anders moest.

Kennis werd nu (in tegenstelling tot feesten) de leidende drijfveer voor de mensen. En omdat de slaven alle kennis hadden, werden deze vrijgelaten, en werden ze van slaven in korte tijd leermeesters. In plaats van een ondergeschikte positie, kregen ze de belangrijkste posities. De kleine groep slaven groeide in duizend jaar tijd uit tot een kleine kenniselite. En nu deed het volk al het werk, en gaven de voormalige slaven de aanwijzingen.

Al snel kwam men erachter dat kennis prettig is. En dat het omzetten van die kennis in daden - werken dus - een zeer bevredigende bezigheid kon zijn. En omdat iedereen nu kon meedenken aan het verder perfectioneren van productietechnieken, werden ook nu de opbrengsten groter. De massa moest nu weliswaar werken, maar omdat de massa uit veel mensen bestond, en de productie efficiënt verliep, hoefde iedereen maar weinig te werken, en kon iedereen zich toch nog bezighouden met eten, drinken en feesten. De crisis had een bedreiging geleken, maar achteraf was iedereen er dankbaar voor. De nieuwe manier van leven beviel prima.

Maar vooral de voormalige slaven, die nu dus de kenniselite vormden, genoten van hun nieuwe positie. Ze genoten er zodanig van, dat ze die positie niet graag meer zouden opgeven. Daarom zorgden ze ervoor dat ze niet al hun kennis overdroegen aan het volk. Ze hielden een deel voor zichzelf, zodat ze altijd nodig zouden blijven, en daarom altijd hun elitepositie zouden kunnen behouden.

Maar doordat het volk nu zelf ook ervaring opdeed door te werken, vergaarde dat volk ook steeds meer kennis, en dat verzwakte de positie van de voormalige slaven. Ze besloten het volk opzettelijk foutieve instructies te geven om zo de kennis voor zichzelf te houden. Ze deden alsof ze kennis deelden, maar gaven desinformatie. En daardoor werd de productie minder efficiënt. Het volk begreep niet hoe dat kon. Omdat ze niet wisten dat ze desinformatie kregen, dachten de mensen dat die desinformatie kennis was. En dat desondanks de productie afnam moest dus een andere reden hebben.

De voormalige slaven zeiden dat het kwam vanwege de wijzigende omstandigheden. Er was minder regen dan vroeger, hoewel de mensen zich daarvan niets herinnerden, en het was kouder geworden en ook daarvan herinnerde men zich niets, maar het was tenminste een verklaring. En de voormalige slaven (nu dus de kenniselite) hadden de meeste kennis, dus zij zouden het wel weten...

Doordat de productie steeds minder efficiënt werd, moesten er steeds meer mensen werken. Het verschil tussen de werkenden (het volk) en de niet werkenden (de voormalige slaven, nu kenniselite) werd daardoor steeds groter. De positie van de kenniselite werd daarmee steeds sterker. Zeker nu ze ontdekt had dat ze die positie kon versterken door het geven van desinformatie. En omdat die desinformatie het volk steeds meer in verwarring bracht, kwamen de mensen steeds vaker om raad vragen, en kon die raad dus ook steeds duurder worden verkocht. En omdat de desinformatie de productie steeds verder afremde, moesten de mensen steeds harder werken om in de behoeften te voorzien, en om de raad van de kenniselite te kunnen betalen.

We maken nu weer een stap in de tijd. Het jaar is 2011 (na Chr., nu dus). En het is weer crisis. De voormalige slavenfamilies zijn uitgegroeid tot een kleine allesoverheersende elite. Een elite die alle macht en al het geld van de wereld bezit. De situatie is nu omgekeerd aan de situatie tijdens de vorige crisis. Nu is er een kleine groep niet-werkenden die alle macht heeft over een massa van werkende slaven. Toen was er een kleine groep slaven die door de massa overheerst werd. Bijna letterlijk een omgekeerde wereld.

En ook de crisis die in 2011 woedt, wordt gezien als een bedreiging. Er lijkt bijna geen uitweg. Maar net als bij de crisis van 1931 voor Christus, kan ook nu de enige uitweg nergens anders vandaan komen dan van de slaven. Pas als de slaven beseffen dat zijzelf de gewassen verbouwen, en niet de elite, dat zijzelf alle producten produceren, en niet de elite, dat zijzelf de orders opvolgen om naar het front te gaan, en niet de elite, dan pas zullen de slaven beseffen dat zij feitelijk alle macht in handen hebben, en dan is het met de overheersende klasse afgelopen. Net als de vorige keer. En dan zal ook deze crisis weer verdwijnen. En ook dan zullen het de slaven zijn die het meest genieten van hun herwonnen vrijheid.

1 opmerking:

Oom T zei


Prachtig verhaal. We zijn inderdaad een grote slaafse massa. :-)