Elke wet, in iedere tijd en in iedere cultuur, is gebaseerd op twee universele wetten:
Gij zult niet doden
En
Gij zult niet stelen
Deze wetten zijn universeel menselijke wetten, en dat zijn ze omdat ze uitgaan van het enige werkelijke dat iedereen kan bezitten: zijn leven. Ze gaan ervan uit dat iedereen de beschikking moet hebben over zijn eigen leven.
Daarnaast is er een andere belangrijke factor die deze wetten universeel maakt, en dat is de factor tijd.
Wij leven niet alleen, maar wij leven ook nog eens gedurende een beperkte tijd. En beide wetten hebben te maken met die tijd.
Dood gaan we allemaal. Het is dan ook niet zozeer het doden op zich dat verwerpelijk is. Het gaat om het afnemen van tijd van leven. Iemand doden is niets meer dan het afnemen van zijn resterende levenstijd. In die zin is het de ultieme diefstal.
Maar ook partiële diefstal (stelen) is niets meer dan het afnemen van levenstijd. Wanneer je honderd euro per dag verdient, en iemand anders steelt honderd euro van jou, dan steelt die persoon dus een dag van je leven. Een dag waarvan je zelf geen eigenaar meer bent, maar die nu onrechtmatig eigendom is geworden van de dief. De dief heeft je veroordeeld tot een dag dwangarbeid.
Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een boete. In essentie bestaat een boete als straf niet. Nogmaals het voorbeeld: als je honderd euro per dag verdient, en je krijgt een boete van honderd euro, dan ben je veroordeeld tot een dag dwangarbeid. Je leven is voor een dag eigendom van degene die je de boete opgelegd heeft.
De universele wetten gaan er dus van uit dat je tijd van leven je onvervreemdbaar eigendom is, en dat niemand anders dan jijzelf daarover mag beschikken.
In die zin zijn deze wetten eigenlijk de enige wetten die er nodig zijn. We zouden kunnen volstaan met een wetboek van minder dan een half A4tje. Wanneer iedereen zich aan deze wetten zou houden, dan zou er geen enkel onrecht in de wereld bestaan. Het zou simpelweg niet kunnen bestaan. Niemand zou de tijd van leven van een ander kunnen bekorten. Iedereen zou eigenaar zijn van zijn eigen tijd van leven. Niemand zou van de tijd van leven van een ander kunnen profiteren.
En dat laatste, de mogelijkheid om van de tijd van leven van een ander te kunnen profiteren, is de werkelijke reden van de dikte van alle bestaande wetboeken. Alle andere wetten dan de twee universele wetten, hebben tot doel om uitzonderingen te maken op die universele wetten. Ze hebben tot doel om dat profiteren van andermans leven juist wel mogelijk te maken. En om die mogelijkheid te gunnen aan de groep mensen waartoe degenen behoren die de wetboeken gemaakt hebben. Ten koste van alle andere mensen.
Profiteren (winst maken) van andermans leven kan alleen als die ander zijn eigendomsrecht over zijn eigen leven gedeeltelijk moet afstaan. Wanneer wetten dit gedeeltelijk toestaan, als er dus uitzonderingen gemaakt worden op de universele wetten, dan bestaan de universele wetten feitelijk niet meer. Ze zijn dan overruled. Om dan te voorkomen dat alles is toegestaan, moet vervolgens ieder detail worden vastgelegd in wetboeken. En daarom zijn de bestaande wetboeken zo dik.
Zodra er één enkele uitzondering gemaakt wordt, zoals bijvoorbeeld: de koning mag zich wel levenstijd van anderen toe-eigenen, dan moet vervolgens precies beschreven worden van wie, en hoeveel, en wie of wat is de koning, en wie niet, en wie heeft de autoriteit om voor de koning de heffingen op te halen, en welk geweld mag daar eventueel bij gebruikt worden, en in hoeverre is verzet toegestaan, enzovoort. Al dat soort zaken moet dan worden vastgelegd in wetboeken. Lees er maar eens een, en zie hoe dit alles tot in detail is vastgelegd.
Als we ervan uitgaan dat de universele wetten geldigheid hebben, dat we het recht hebben om eigenaar te zijn van ons eigen leven, dan zijn alle wetboeken dus strijdig met de geldige universele wetten, en daarmee ongeldig. Als wij, omgekeerd, de bestaande wetboeken wel als autoriteit accepteren, dan accepteren we dus ook de ongeldigheid van de universele wetten. En daarmee stemmen we in met de situatie waarbij we geen eigenaar meer zijn van onze eigen tijd van leven, maar dat die tijd van leven eigendom is van degene die de wetboeken geschreven heeft, en zich de macht heeft toegekend om de daarin beschreven regels te handhaven.
Ook als we volgens de wetboeken maar een klein gedeelte van onze tijd van leven zouden moeten afstaan, en we zouden tevreden zijn over die situatie, dan nog zijn we in geen enkel opzicht meer eigenaar van ons eigen leven. Wij kunnen zelf immers niet bepalen wat er in de wetboeken staat, en daarmee zijn we geheel overgeleverd aan de willekeur van de wetgever. Net zoals een hond (als huisdier) best een prima leven kan hebben, maar altijd eigendom blijft van zijn baas, en altijd is overgeleverd aan hetgeen die baas hem toewerpt, en of hij hem iets toewerpt.
De bestaande wetboeken beschrijven daarmee geen enkel recht, maar uitsluitend privileges: de botten die we toegeworpen krijgen. En die privileges worden bepaald door de wetgever, dus daarover hebben we niets te zeggen. Afstand doen van de universele wetten houdt daarmee in: afstand doen van ieder recht.
De mate waarin een wetgever kan afwijken van de universele wetten (en dus de dikte van de wetboeken) is afhankelijk van de mate van acceptatie bij degenen die bestolen worden. En van de hoeveelheid geweld die de wetgever kan inzetten om de naleving van zijn wetten af te dwingen. Hoe zichtbaarder het geweld, hoe kleiner de onbewuste acceptatiebereidheid, en hoe groter de angstbereidheid. Angst voor geweld (bestolen of gedood worden), en dus voor het nog verder afwijken van de universele wetten. Angst om nog meer eigendomsrecht over het eigen leven te verliezen. Eigendomsrecht dat we dus al niet meer hebben.
Dat maakt mensen dus bereid om het eigendomsrecht over hun eigen leven af te staan, in ruil voor de illusie dat recht juist te behouden. Zonder dit zonderlinge mechanisme zou iedere vorm van wetgeving (uitgezonderd de universele wetten) onmogelijk zijn. Je kunt namelijk niet iets beschermen dat al gestolen is: het eigenaarschap van je eigen leven. Je kunt hooguit vertrouwen op de goedhartigheid van de dief, in de hoop dat hij je een paar privileges zal toewerpen.
De wetboeken die onze rechten afnemen, hebben uitsluitend bestaansrecht omdat we ons aan de daarin beschreven wetten houden. Ze bestaan omdat we ze accepteren, en dat zorgt ervoor dat we geen rechten hebben. Door ons eraan te houden, ruilen we ons leven tegen privileges. Privileges die we nastreven en waarvan we ten onrechte geloven dat het rechten zijn. Door ons eraan te houden, door waarde te hechten aan privileges, geven we ons echte recht weg. En het resultaat is dan ook een wereld vol onrecht. Onrecht dat zonder wetboeken, maar met de universele wetten simpelweg niet zou kunnen bestaan.
Gij zult niet stelen, en gij zult niet doden betekent ook: gij zult niet bestolen worden en gij zult niet gedood worden. Het is het enige recht dat iedereen door geboorte heeft: het recht op het eigen leven. En dat is geen privilege maar een recht. Deze wet maakt zowel het verlenen als het nastreven van privileges overbodig. Het is de wet die alle andere wetten overbodig maakt.
Gij zult niet doden
En
Gij zult niet stelen
Deze wetten zijn universeel menselijke wetten, en dat zijn ze omdat ze uitgaan van het enige werkelijke dat iedereen kan bezitten: zijn leven. Ze gaan ervan uit dat iedereen de beschikking moet hebben over zijn eigen leven.
Daarnaast is er een andere belangrijke factor die deze wetten universeel maakt, en dat is de factor tijd.
Wij leven niet alleen, maar wij leven ook nog eens gedurende een beperkte tijd. En beide wetten hebben te maken met die tijd.
Dood gaan we allemaal. Het is dan ook niet zozeer het doden op zich dat verwerpelijk is. Het gaat om het afnemen van tijd van leven. Iemand doden is niets meer dan het afnemen van zijn resterende levenstijd. In die zin is het de ultieme diefstal.
Maar ook partiële diefstal (stelen) is niets meer dan het afnemen van levenstijd. Wanneer je honderd euro per dag verdient, en iemand anders steelt honderd euro van jou, dan steelt die persoon dus een dag van je leven. Een dag waarvan je zelf geen eigenaar meer bent, maar die nu onrechtmatig eigendom is geworden van de dief. De dief heeft je veroordeeld tot een dag dwangarbeid.
Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een boete. In essentie bestaat een boete als straf niet. Nogmaals het voorbeeld: als je honderd euro per dag verdient, en je krijgt een boete van honderd euro, dan ben je veroordeeld tot een dag dwangarbeid. Je leven is voor een dag eigendom van degene die je de boete opgelegd heeft.
De universele wetten gaan er dus van uit dat je tijd van leven je onvervreemdbaar eigendom is, en dat niemand anders dan jijzelf daarover mag beschikken.
In die zin zijn deze wetten eigenlijk de enige wetten die er nodig zijn. We zouden kunnen volstaan met een wetboek van minder dan een half A4tje. Wanneer iedereen zich aan deze wetten zou houden, dan zou er geen enkel onrecht in de wereld bestaan. Het zou simpelweg niet kunnen bestaan. Niemand zou de tijd van leven van een ander kunnen bekorten. Iedereen zou eigenaar zijn van zijn eigen tijd van leven. Niemand zou van de tijd van leven van een ander kunnen profiteren.
En dat laatste, de mogelijkheid om van de tijd van leven van een ander te kunnen profiteren, is de werkelijke reden van de dikte van alle bestaande wetboeken. Alle andere wetten dan de twee universele wetten, hebben tot doel om uitzonderingen te maken op die universele wetten. Ze hebben tot doel om dat profiteren van andermans leven juist wel mogelijk te maken. En om die mogelijkheid te gunnen aan de groep mensen waartoe degenen behoren die de wetboeken gemaakt hebben. Ten koste van alle andere mensen.
Profiteren (winst maken) van andermans leven kan alleen als die ander zijn eigendomsrecht over zijn eigen leven gedeeltelijk moet afstaan. Wanneer wetten dit gedeeltelijk toestaan, als er dus uitzonderingen gemaakt worden op de universele wetten, dan bestaan de universele wetten feitelijk niet meer. Ze zijn dan overruled. Om dan te voorkomen dat alles is toegestaan, moet vervolgens ieder detail worden vastgelegd in wetboeken. En daarom zijn de bestaande wetboeken zo dik.
Zodra er één enkele uitzondering gemaakt wordt, zoals bijvoorbeeld: de koning mag zich wel levenstijd van anderen toe-eigenen, dan moet vervolgens precies beschreven worden van wie, en hoeveel, en wie of wat is de koning, en wie niet, en wie heeft de autoriteit om voor de koning de heffingen op te halen, en welk geweld mag daar eventueel bij gebruikt worden, en in hoeverre is verzet toegestaan, enzovoort. Al dat soort zaken moet dan worden vastgelegd in wetboeken. Lees er maar eens een, en zie hoe dit alles tot in detail is vastgelegd.
Als we ervan uitgaan dat de universele wetten geldigheid hebben, dat we het recht hebben om eigenaar te zijn van ons eigen leven, dan zijn alle wetboeken dus strijdig met de geldige universele wetten, en daarmee ongeldig. Als wij, omgekeerd, de bestaande wetboeken wel als autoriteit accepteren, dan accepteren we dus ook de ongeldigheid van de universele wetten. En daarmee stemmen we in met de situatie waarbij we geen eigenaar meer zijn van onze eigen tijd van leven, maar dat die tijd van leven eigendom is van degene die de wetboeken geschreven heeft, en zich de macht heeft toegekend om de daarin beschreven regels te handhaven.
Ook als we volgens de wetboeken maar een klein gedeelte van onze tijd van leven zouden moeten afstaan, en we zouden tevreden zijn over die situatie, dan nog zijn we in geen enkel opzicht meer eigenaar van ons eigen leven. Wij kunnen zelf immers niet bepalen wat er in de wetboeken staat, en daarmee zijn we geheel overgeleverd aan de willekeur van de wetgever. Net zoals een hond (als huisdier) best een prima leven kan hebben, maar altijd eigendom blijft van zijn baas, en altijd is overgeleverd aan hetgeen die baas hem toewerpt, en of hij hem iets toewerpt.
De bestaande wetboeken beschrijven daarmee geen enkel recht, maar uitsluitend privileges: de botten die we toegeworpen krijgen. En die privileges worden bepaald door de wetgever, dus daarover hebben we niets te zeggen. Afstand doen van de universele wetten houdt daarmee in: afstand doen van ieder recht.
De mate waarin een wetgever kan afwijken van de universele wetten (en dus de dikte van de wetboeken) is afhankelijk van de mate van acceptatie bij degenen die bestolen worden. En van de hoeveelheid geweld die de wetgever kan inzetten om de naleving van zijn wetten af te dwingen. Hoe zichtbaarder het geweld, hoe kleiner de onbewuste acceptatiebereidheid, en hoe groter de angstbereidheid. Angst voor geweld (bestolen of gedood worden), en dus voor het nog verder afwijken van de universele wetten. Angst om nog meer eigendomsrecht over het eigen leven te verliezen. Eigendomsrecht dat we dus al niet meer hebben.
Dat maakt mensen dus bereid om het eigendomsrecht over hun eigen leven af te staan, in ruil voor de illusie dat recht juist te behouden. Zonder dit zonderlinge mechanisme zou iedere vorm van wetgeving (uitgezonderd de universele wetten) onmogelijk zijn. Je kunt namelijk niet iets beschermen dat al gestolen is: het eigenaarschap van je eigen leven. Je kunt hooguit vertrouwen op de goedhartigheid van de dief, in de hoop dat hij je een paar privileges zal toewerpen.
De wetboeken die onze rechten afnemen, hebben uitsluitend bestaansrecht omdat we ons aan de daarin beschreven wetten houden. Ze bestaan omdat we ze accepteren, en dat zorgt ervoor dat we geen rechten hebben. Door ons eraan te houden, ruilen we ons leven tegen privileges. Privileges die we nastreven en waarvan we ten onrechte geloven dat het rechten zijn. Door ons eraan te houden, door waarde te hechten aan privileges, geven we ons echte recht weg. En het resultaat is dan ook een wereld vol onrecht. Onrecht dat zonder wetboeken, maar met de universele wetten simpelweg niet zou kunnen bestaan.
Gij zult niet stelen, en gij zult niet doden betekent ook: gij zult niet bestolen worden en gij zult niet gedood worden. Het is het enige recht dat iedereen door geboorte heeft: het recht op het eigen leven. En dat is geen privilege maar een recht. Deze wet maakt zowel het verlenen als het nastreven van privileges overbodig. Het is de wet die alle andere wetten overbodig maakt.